Joost baars

Dichter, essayist, redacteur, docent, boekverkoper


Weet je wat het is #2: Je schaamt je ervoor

Het kan je vergeven worden als je denkt dat het in de poëzie draait om het schrijven van een goed gedicht. Als ik lesgeef aan mensen die willen leren dichten, dan willen ze vaak van me weten of wat ze schrijven goed is. En als ik zelf schrijf, is dat ook de vraag die het meeste door mijn hoofd speelt. Nee, het is meestal geen vraag, meestal weet ik zeker: dit is niks.

Daar is iets merkwaardigs aan, aan dat oordeel, want elk oordeel is gebaseerd op een norm, maar bij dit oordeel is het niet echt duidelijk aan welke norm er nou wordt getoetst. Dat weet ik, omdat mijn studenten mij naar die norm vragen terwijl ze zelf al weten dat hun gedicht niks is. Ik weet het nog meer omdat ik dit zelf ook altijd meteen vaststel van mijn eigen gedicht, en als ik het gedicht dan toch aan de mij onbekende norm probeer te laten voldoen, ik eigenlijk bijna altijd moet vaststellen dat het daarna nog nikser is geworden dan het al was.

Blijkbaar verschuift die norm. Voortdurend.

Of gaat het ergens anders om?

In de film Maria Montessori zit een scène waarin een vrouw piano speelt terwijl kinderen met een verstandelijke beperking een voor een op haar muziek dansen. Tenminste, dat denk je, maar gaandeweg ga je je realiseren dat het omgekeerd is: de kinderen dansen, en de pianiste improviseert bij wat ze ziet. Elk kind danst anders, niet gehinderd door schaamte of sociale normen en soms wél gestuurd door motorische beperkingen, biedt elk kind de pianiste iets unieks en iets dat helemaal uit hem- of haarzelf voortkomt, en de pianiste probeert dat telkens weer in enkele akkoorden, vingerbewegingen, te vertalen. Het is een ontroerend moment. Lili d’Alengy – zo heet ze – is een Parijse courtisane en muzikante die naar het Rome van Montessori gekomen is omdat haar verstandelijk beperkte kind haar reputatie dreigt te bederven. De schaamte voor haar kind is enorm. Onder de hoede van Montessori komt niet alleen het kind tot bloei, want ook in d’Alengy ontluikt iets nieuws, een vermogen om schaamteloos van haar kind te houden. Dat lukt bij momenten, want het diep geïnternaliseerde stigma blijft onverminderd groot. Het pianomoment is tegelijk symbolisch en letterlijk het moment waarop het het beste lukt.

Dat ligt ook aan hoe het gefilmd is. Ik weet niet of actrice Leïla Bekhti werkelijk piano kan spelen, maar ik had sterk de indruk dat de verstandelijk beperkte kinderen die je ziet dansen geen vooraf uitgedachte choreografie uitvoerden. De gespeelde pianominiatuurtjes zijn dus sowieso op hun spontane bewegingen gebaseerd, en ofwel iemand (misschien Bekhti) heeft daadwerkelijk zitten improviseren op het daadwerkelijk improviseren van die kinderen, ofwel Bekhti, die een uitstekende actrice is, kan mij doen geloven dat zij het is die daar ter plekke zit te spelen.

En natuurlijk zien we hier geen documentaire. Wat hier plaatsvindt is niet alleen wat we zien. De kunstenares Lili d’Alengy laat niet de kinderen dansen, de kinderen laten Lili d’Alengy pianospelen alsof ze kind was. Voor de vuist weg, zónder – zoals ze gewoonlijk doet in haar hoedanigheid als courtisane – naar een norm toe te spelen.

Mary Oliver schrijft in haar gedicht ‘Wild Geese‘:

You do not have to be good.
You do not have to walk on your knees
for a hundred miles through the desert repenting.
You only have to let the soft animal of your body
love what it loves.

Het stelt je voor een dilemma natuurlijk, als docent maar ook als dichter. Studenten komen naar je toe om goede poëzie te leren schrijven, en je wilt zelf ook goede poëzie schrijven. En toch, voordat je dat kan gaan doen, moet je leren jezelf te bevrijden van die wens. Niet omdat er niet zoiets bestaat als ‘goede’ poëzie, maar omdat de kans bijna 100% is dat wat jij je daarbij voorstelt onderhevig is aan normen die niet de jouwe zijn.

Je ziet Lili d’Alengy later, na de piano-dans-scène, weer door de stad lopen, en daar schaamt ze zich toch weer voor haar kind. Leïla Bekhti speelt dat op fenomenale, subtiele wijze, woordloos, met haar lichaam: je ziet de schaamte, maar je ziet ook de bevrijding, en dat levert een nieuwe schaamte op, een nieuwe teleurstelling, nu over zichzelf. Ik was toch bevrijd?

Misschien is dat waarom je je schaamt voor een gedicht, juist als het goed is. Omdat een goed gedicht een vrijheid belichaamt die je, in een wereld die niet vrij is, steeds opnieuw moet veroveren. En waartegenover je dus tekort schiet.



Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *