Joost Baars
Kastreizen #6: Van Schagen en Lewis
Ik ging op reis - Terschelling - en deed wat ik wel vaker doe als ik op vakantie ga: ik trek een paar boeken uit de kast die ik ooit gekocht heb maar nooit gelezen. Een van die boeken was van J.C. van Schagen - een dichter die ik ooit, in het begin van mijn poëzie-lezersschap, verslonden heb - en is getiteld: Ik doe niet meer mee. Ik vertrok op 12 september. Little did I know... De eerste paar dagen verdeed ik mijn tijd nog met Brieven uit de hel van C.S. Lewis. Nog maar eens proberen, dacht ik, maar hoewel Lewis heel goed kan schrijven en nog beter kan redeneren, slaagt hij er in elk geval in zijn apologetische werk in om volkomen ten onder te gaan aan net die kwaliteiten. Brieven uit de hel is gebaseerd op een geweldige premisse: een duivel schrijft brieven aan een ondergeschikte duivel die aan hem verslag uitbrengt over zijn vorderingen bij het corrumperen van een mensenziel. Het is eigenlijk een soort Brieven aan een jonge dichter. Een speelser, spannender auteur had het boek (dat in het Engels - wel beter - The Screwtape Letters heet) dan ook Brieven aan een jonge duivel genoemd. Maar dat gaat niet, zou Lewis vermoedelijk zeggen. Dat zou impliceren dat er in duivelswerk iets creatiefs zit, iets dat niet cunning is maar creative, zoekend, scheppend. Precies daar zit de crux van de fout van het boek. Lewis vergeet dat je wel rationele argumenten voor 'het' Christendom kunt geven, maar dat je daarvoor eerst de fictie moet scheppen van dat 'het'. En nou ben ik nog best bereid te aanvaarden dat er één ongedeeld tijdloos idee is dat we 'Christendom' zouden kunnen noemen, en dat de hele traditie daar één grote zoektocht naar is, maar niet dat C.S. Lewis wéét wat dat dan is, en het precies zou kunnen uittekenen.
Lewis redeneert zó gretig naar een punt toe, dat het boek zichzelf in feite opeet. Ergens in het begin zet 'Schroeflik' uiteen wat het verschil is tussen wat de duivels willen en wat God ('de Vijand') wil, en wat mensen in feite zijn. 'Mensen zijn amfibische wezens - half geest, half dier. (...) Als geest behoren zij tot de eeuwige wereld, maar als dier zijn ze in de tijd. Dit betekent dat hun geest op eeuwige zaken te richten is terwijl hun lichaam, hun passies en hun fantasie voortdurend in verandering zijn.' Dit maakt ons, zou ik zeggen, zoekers, die ons wel op de eeuwigheid kunnen richten, maar haar nooit kunnen bevatten. Waarom haten die duivels dat zo? 'Voor ons is een mens allereerst voedsel; ons doel is zijn wil op te zuigen in de onze - het gebied van ons eigen ik te vergroten ten koste van dit wezen. Maar de gehoorzaamheid die de Vijand van mensen verlangt is iets heel anders. Dit is een feit dat wij onder ogen moeten zien. (...) Het is echt zo dat Hij het universum vol met allemaal afschuwelijke kopietjes van Hemzelf wil hebben - schepseltjes die een miniatuurvorm van zijn eigen leven genieten, niet doordat Hij ze dan zal hebben opgezogen maar doordat hun wil zich in vrijheid naar de zijne voegt.'
Ik zou zeggen dat Lewis' schrijverschap zich uiteindelijk meer als de door hem beschreven duivels gedraagt, dan als God. Dit schrijft Chesterton in Orthodoxie over dichterschap: 'Dichtkunst is gezond omdat het gemakkelijk in een oneindige zee stroomt; de rede wil de oneindige zee oversteken, en haar zo eindig maken. Het gevolg is geestelijke uitputting (...). Alles te aanvaarden is een opgave, alles te begrijpen een belasting. (...) De dichter probeert alleen zijn hoofd in de hemel te steken. Het is de logicus die tracht de hemel in zijn hoofd te krijgen. En het is diens hoofd dat barst.' Het maakt niet uit hoe veel 'waarheid' er in Brieven uit de hel te vinden is, het boek barst. 'Onweerstaanbaareid en Onbetwistbaarheid zijn twee wapens die, zoals je nu begrijpt, uit de aard der zaak geen plaats hebben in het plan dat Hij volgt.' Maar Lewis bouwt een kathedraal die het precies van die twee moet hebben.
Lewis' sympathie in het boek ligt duidelijk bij de mensen die worstelen, die zoeken, die het niet goed weten. En dat is goed natuurlijk, daar ligt mijn sympathie ook. Het heeft alleen als bijeffect dat ik sympathie krijg voor de aangesproken duivel 'Galsem', die tot taak heeft 'de patiënt' te corrumperen. Hij wordt er de hele tijd op gewezen dat hij het niet goed doet, krijgt de hele tijd lessen en adviezen te verwerken (die gewoon neerkomen op omgekeerde deugden), en wordt aan het einde gestraft om zijn falen.
Is Brieven uit de hel een goed handboek over wat het Kwaad behelst? Als dat zo zou zijn, dan zou Galsem moeten slagen in zijn opdracht, lijkt me. Als zelfs een duivel het niet genoeg begrijpt, hoe moet ik het dan begrijpen? Of het moet zijn dat duivels allemaal sukkels zijn, maar dan hebben we van hen ook weinig te vrezen.
Dit zijn zo wat dingen die ik denk tijdens het lezen van dit boekje. En volgens mij komen deze fouten allemaal voort uit het feit dat Lewis in de eerste plaats 'iets' wil zeggen, en vergeet aan het verhaal te denken. Vergeet zich daarnaartoe te laten leiden waar het verhaal hem wil. Vergeet zich dienstbaar aan het verhaal te maken, en zo misschien iets te moeten doen waar hij zelf niks van snapt. Precies zoals hij de relatie met God schetst, zoals hij het ziet.
Nou ja. Ik wilde eigenlijk schrijven over Ik doe niet meer mee. Ik heb nog nooit een boek gelezen dat ten tijde van dat ik het las een hashtag werd: #ikdoenietmeermee.
Het is een op zijn best wisselvallig boek. J. C. van Schagen is natuurlijk ook de minor poet der minor poets. Maar dat is juist weer zo interessant. Hij schrijft daar zélf over: 'Toen ik begon, stonden daar aan de ingang vijf woorden: ik ga maar en ben. Het was het eerste dat ik, volwassen geworden, schreef. Ik wist toen niet dat het eigenlijk het enige zou zijn wat ik te zeggen had. Ik heb op dat moment mijn complete werken geschreven in één zinnetje. Al de rest is variatie, gevolg.'
Ik doe niet meer mee is volgens mij nog mede samengesteld door Van Schagen, maar is verschenen in 1986, een jaar na zijn dood. Het bevat filosofische spinsels, mystieke teksten, aforismen, dagboekaantekeningen en memoires, en reflecties over kunstenaarschap. Je kunt er met gemak dingen in overslaan. Je zou Van Schagen kunnen beschrijven als de eerste blogger, aangezien hij op een zeker moment bij gebrek aan uitgever zijn schrijfsels zelf rondstuurde, aan een paar honderd abonnees, in een soort tijdschriftjes, de Domburgse Cahiers. Veel van de teksten in Ik doe niet meer mee komen volgens mij daaruit. Hans Warren - en velen na hem - verweet Van Schagen dat hij niet schiftte op kwaliteit. Wat Van Schagen daar zelf als reactie op schrijft in het stukje 'Hutspot, behoort wat mij betreft in elk geval aan de goede kant van de streep:
Hans Warren verwijt me dat ik niet schift. En zo breng ik veel onbeduidends, zegt hij. Alleen zo hier en daar vind je dan wel eens een korrel graan tussen het kaf. 'Ik ga maar en ben' pleeft tot het graan te worden gerekend. Maar wie dit accepteert, hoe wil hij dat ik schiften zal? Dan kan slechts betekenen dat hij het wel een mooie frase vindt. Waar natuurlijk niet naar gehandeld wordt. Een aardige leugen dus. Maar zo ligt het bij mij niet. Het is me dodelijke ernst. God schift niet, integendeel, Zijner is de volstrekte hutspot. Hoe zou ik me dan vermeten het beter te willen doen? Ik schift ook niet. (...)
Omgekeerd: wat ìs onbeduidendheid? Wat subliem? In het gebeuren waarin we meespelen - onontkoombaar en zonder onze rol te kennen. Elke zandkorrel een wereld wezende, groot en klein relativiteiten zonder enige bijzondere realiteit. En normen, maatstaven, toetsstenen even constant veranderende als al het andere van het vlietende leven. Als wolken en golven.
Ik wil best toegeven dat C.S. Lewis een betere schrijver is dan J.C. van Schagen, maar wat koop ik daarvoor? Het is Van Schagen die de daad bij het woord voegt. Lewis bewéért dat God de mensen bereikt in wat hij 'hoogtij' noemt, om ze vervolgens los te laten in zelfstandigheid in 'laagtij', maar doet dat in een tekst die heel duidelijk de lezer voor altijd wil grijpen, die heel duidelijk een logica wil optrekken die altijd geldt. Stilstaand water, dat is Brieven uit de hel. Het predikt een kwetsbaarheid die het niet heeft.
Van Schagens spirituele anarchisme leidt soms tot volstrekte middelmatigheid. Maar toen tijdens het lezen van Ik doe niet meer mee #ikdoenietmeermee losbarstte, en daar bovenop de neoliberale afzijdigheid van onze overheid de tweede golf COVID-19-besmettingen definitief deed oplaaien, moest ik veel terugdenken aan de kleine, imperfecte maar warmbloedige mystiek die je in sommige teksten van Van Schagen kunt vinden, en waar je - schiftend, ik weet het - denk ik wel een kleine bloemlezing van zou kunnen samenstellen.
[Gods] zuiverst[e] beeld [is] in het kind, in het verhaal van kerstmis: ons is een zoon geboren, niet voor niets noemt hij zich de zoon des mensen. Ieder jaar proberen we het opnieuw, of die zielige illusie niet eens eindelijk werkelijk wil worden. Maar we weten wel beter, ieder jaar is het weer een dood kindje. Toch is het zó alleen mogelijk, niet te haten. Niet de schouders op te halen, maar het onmogelijke te willen en daaraan onder te aan, desnoods, een kleine pijn, die nog wat spelen wil.